Waarom duurt het al twintig jaar om lokale partijen te gaan subsidiëren?

Lokale partijen zijn in opmars. Deze trend brengt ons deze vrijdagmiddag naar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de koepelorganisatie van – zoals de naam al zegt – alle Nederlandse gemeenten. Hier spreekt John Bijl de tweede Jan van Zanen-lezing uit. Voor deze lezing is een nogal bureaucratische aanleiding: Van Zanen, momenteel burgemeester van Den Haag, was jarenlang voorzitter van de VNG en heeft bij zijn afscheid een jaarlijkse lezing cadeau gekregen.
De lezing van deze middag gaat over lokale partijen. Bijl traint talloze politici in onder meer gemeenteraden en is daarnaast in ambtelijk en politiek Nederland bekend als de mystery burger, een rubriek in ambtenarenblad Binnenlands Bestuur waarvoor hij vergaderingen van gemeenteraden en andere politieke organen bezoekt. Bijl is daardoor als geen ander in staat het fenomeen van lokale politieke partijen te duiden, inclusief hun sterktes en zwaktes.
Het populaire beeld is weleens dat er bij lokale partijen veel kneuzen en andere incompetente lieden rondlopen, maar dat is volgens Bijl geenszins het geval. Die lopen volgens hem bij alle partijen rond, of ze nou lokaal georganiseerd zijn of niet. Dat geldt ook voor goede politici: die kom je overal tegen. Dit is dus niet het kenmerkende verschil tussen partijen als Leefbaar Rotterdam en Hart voor Den Haag aan de ene kant en VVD en CDA aan de andere.
Eenvoudige sukkels
Voor burgers is het noodzakelijk dat politieke debatten herkenbaar en eerlijk zijn en dat politici het gevoel geven dat ze weten wat er in de samenleving speelt. Politici moeten nabij zijn en voor burgers ook zo voelen. Dat is precies wat lokale partijen doen: ze begrijpen de problemen van burgers, zijn niet afstandelijk en geven soms de indruk dat ze ‘eenvoudige sukkels zijn zoals u en ik’, aldus Bijl. Het zijn mensen die bij velen de indruk wekken dat je beslissingen rustig aan ze kunt overlaten.
Dit kun je ook zien aan de logo’s van deze partijen. Ze zien er vaak uiterst kneuterig uit alsof ze thuis aan keukentafel in elkaar zijn geflanst, zonder dat er een professionele ontwerper aan te pas kwam. Voor sommigen is dit een reden om lokale partijen amateuristisch te vinden, maar het is logischer ze te zien als dichtbij en gewoon, bestaande uit mensen die lijken op hun eigen kiezers. Ze zijn niet uit de hoogte en ook niet erg geprofessionaliseerd. Dat is hun kracht.
Politici van lokale partijen hebben vaak een politieke stijl die bij landelijke partijen minder vaak voorkomt. Er zijn relatief veel politici actief die praktijkkennis hebben van een bepaalde beroepsgroep zoals de zorg. Ook hebben veel van deze politici oog voor concrete problemen waar burgers tegenaan lopen. Ombudspolitiek is vaak een reden om een lokale partij op te richten: er is simpelweg een probleem waarbij de politiek niet luistert. Vaak hebben deze partijen een pragmatisch, gematigd en licht conservatief geluid.
Subsidie krijgen
Weinig reden dus om iets te veranderen, maar dat is gerekend buiten de wereld van politiek en ambtenarij. We horen dat er al zeker twintig jaar wordt gepraat over financiering van lokale partijen. Die subsidiëring bestaat niet, terwijl landelijke partijen wel geld krijgen. Dat creëert in ambtelijk jargon ‘een ongelijk speelveld’: landelijke partijen krijgen subsidie om campagne te voeren en de eigen politici te trainen, lokale politici moeten dat uit hun eigen zak betalen.
In gedachten horen we Richard de Mos: hij werd omstreden door het binnenhalen van sponsors voor zijn partij Hart voor Den Haag en kreeg zelfs rechtszaken aan zijn broek. Die won hij. De Mos is een vurig pleitbezorger van het argument dat partijen ongelijk worden behandeld: lokale partijen moeten hun eigen budget bij elkaar scharrelen en zijn dus afhankelijk van sponsoren, terwijl landelijke partijen uit de staatsruif eten. Hier is dus een oplossing voor: alle partijen subsidie geven.
De wet die dit moet regelen ligt momenteel op het bureau van minister Uitermark van Binnenlandse Zaken. De wet had al af moeten zijn en deze middag was er een toelichting gepland, maar die gaat niet door want de Tweede Kamer moet er nog over vergaderen. We horen dat BBB voorstander van deze subsidiëring is, maar onlangs toch tegen voorstellen stemde om de subsidie versneld in te voeren. Hoe belangrijk vind je dat dan echt?
Waarom eigenlijk?
Er is tegenwoordig een Kamermeerderheid voor subsidiëring, horen we. Deze middag is er zoveel consensus dat de sprekers vergeten te vertellen waarom dit eigenlijk nodig is behalve dat ‘gelijke speelveld’. Er is juist uitleg nodig: gebrek aan subsidie heeft partijen als Leefbaar Rotterdam, Hart voor Den Haag en talloze anderen er nooit van weerhouden de grootste te worden. Je zou kunnen zeggen dat hun relatief informele karakter eerder hun aantrekkingskracht is dan het omgekeerde.
Wat gaat die subsidie de partijen eigenlijk opleveren? Ik vraag het de dienstdoende ambtenaar. In grote gemeenten zal de subsidie iets hoger zijn dan in kleine. Een lokale partij met twee zetels in een middelgrote gemeente als Den Helder kan een subsidie tegemoet zien van ergens tussen de twee en drieduizend euro per jaar. De totale kosten voor alle lokale partijen in Nederland bedragen daarmee ongeveer acht miljoen. Een schijntje om ‘een gelijk speelveld’ te creëren, zo is het idee.
Even rekenen. De subsidie voor een lokale partij met twee zetels in een gemeente als Den Helder is dan ongeveer het bedrag dat je krijgt als elk raadslid maandelijks honderd euro – minder dan tien procent van de raadsvergoeding – afdraagt aan de partij. Partijen met een afdrachtsregeling – zoals de SP – romen veel meer af. Het is nog maar de vraag of raadsleden het verschil zouden merken. Vraag: hoe doelmatig is zo’n subsidie dan? Is er nog wel enige relatie tussen de vergadertijd om deze wet tot stand te brengen en het achterliggende doel?
Beeld: John Bijl met op de achtergrond gemeentelogo’s. Foto: Chris Aalberts.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!
Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.