Hoe kan GroenLinks-PvdA een brede volkspartij worden?
Of GroenLinks-PvdA een succes is, daar lopen de meningen over uiteen. Een ding is zeker: de samenwerking heeft er niet toe geleid dat links terug is in het centrum van de macht en als we de peilingen mogen geloven gaat dat voorlopig ook niet veranderen. Soms vraag je je af: wil links wel dat dit verandert? Wil GroenLinks-PvdA de politieke agenda bepalen, aan de knoppen zitten, de grootste worden en het initiatief bij de volgende formatie hebben?
Ik begin langzaam te geloven van niet. Ik schreef pas een lang artikel over mijn geboorteplaats: PVV-bolwerk Den Helder. Je hebt daar twee groepen burgers: blijvers en vertrekkers. De gemeente wil graag dat de voormalige vertrekkers terugkomen, verbouwt de stad en zet er huizen neer voor hogere inkomens. Dat zou verpaupering tegen moeten gaan. Mooi allemaal, maar heel wat Heldenaren kijken ernaar en denken: doet de politiek ook weleens wat voor mij?
Die mensen, die in Den Helder blijven omdat ze dat willen of helemaal geen keus hebben, lijken mij in potentie vaak kiezers van linkse partijen. Tenminste: in theorie. In Den Helder is links gemarginaliseerd en bestaat de halve gemeenteraad uit populisten. Landelijk is het niet minder erg. Er zijn ontzettend veel mensen waarvan je denkt: die passen bij links, maar ze stemmen er niet op. Ze stemmen helemaal niet of waaien bij populistische clubs terecht. GroenLinks-PvdA? No way.
Is dit iets waar links een antwoord op heeft? Zo nee, is men bezig een antwoord te ontwikkelen? Hoe zou zo’n antwoord eruit kunnen zien?
Een stadhuis
Als je kritisch bent over individuele politici of partijen, lijkt het vaak alsof je mensen persoonlijk aanvalt. Dat doe ik niet: ik denk dat politici in Den Helder goede bedoelingen hebben en ook goed hebben nagedacht over lokale problemen en mogelijke oplossingen. De politici van GroenLinks-PvdA overal in den lande: idem dito. Ze zetten zich in en werken hard. Dat laat onverlet dat hun beleidskeuzes nadelen hebben, soms impopulair zijn en – daar gaan we weer – slecht worden uitgelegd.
Nog maar eens een illustratie. In Den Helder is twintig jaar gepraat over het nieuwe stadhuis. Het oude was te tochtig om in te werken. Er werden talloze plannen gemaakt en weer ingetrokken, er was een volksraadpleging en meerdere achtereenvolgende gemeenteraadsverkiezingen gingen erover. Steeds wonnen lokale populisten die tegen een nieuw stadhuis waren en vonden dat het oude gerenoveerd moest worden. Dat zou goedkoper zijn dan een nieuwe locatie.
Echt diepgaand onderzoek is er bij mijn weten nooit naar gedaan. Waarom was er nou eigenlijk zoveel weerzin tegen dat nieuwe gebouw? Zou het kunnen dat mensen elkaar niet begrijpen? Voor de één is een stadhuis een logische en essentiële investering in de lokale overheid: zonder goede werkplekken kan de gemeente immers überhaupt niet functioneren. Voor de ander is zo’n gebouw een ambtenarenpaleis waar je betrekkelijk weinig aan hebt. Zo’n gebouw is altijd te duur.
Geen alternatieven
Populisten gaan met dit soort gevoelens aan de haal. In Den Helder waren de populistische partijen allemaal tegen de stadsvernieuwing – huizen voor de elite – en tegen het nieuwe stadhuis: een zinloos gebouw tegen te hoge kosten. Dit is vanuit de achterban prima te begrijpen, want veel inwoners hebben hun eigen zorgen met zaken als toeslagen, uitkeringen, zorg of betaalbare woonruimte. Tel daar nog wat lokale asielzoekerscentra bij op en je weet dat mensen denken dat de overheid er vooral voor anderen is.
Helaas hebben populisten meestal geen alternatieven. We zien dat fenomeen op heel veel terreinen. Landelijk is migratie het beste voorbeeld. Het is makkelijk ertegen te ageren, maar het is moeilijk er iets aan te doen, als je tenminste geen ruzie wilt met andere EU-landen en de arbeidsmarkt niet wilt schaden. De prijzen van de boodschappen, energiearmoede, verdwijnende ziekenhuizen en opgeheven buslijnen: idem dito. Veel geschreeuw, weinig oplossingen.
De vraag is: wat moeten een partij als GroenLinks-PvdA hieraan doen? Het voeren van verstandig en eerlijk beleid is niet genoeg. Nivelleren, publieke voorzieningen openhouden en betaalbare woningen bouwen is mooi, maar dat willen populisten ook. Je kunt natuurlijk zeggen: kijk naar het stemgedrag in de Tweede Kamer en dan zie je dat populisten opvallend vaak liegen. De PVV is er niet voor de lage inkomens. Klopt, maar het lijkt Wilders-fans weinig uit te maken. Wat nu?
Diplomademocratie
We moeten hoognodig kijken naar de mensen die namens politieke partijen het woord voeren: wie zijn zij en wat stralen ze uit? Het staat vast dat Nederland een diplomademocratie is: de kansen op een politieke functie en politieke invloed nemen toe naarmate mensen een hoge c.q. theoretische opleiding hebben. De ruime meerderheid van de Tweede Kamer heeft een HBO-opleiding of meer. Praktisch opgeleiden zijn een zeldzaamheid, in welk politiek orgaan je ook kijkt. GroenLinks-PvdA is geen uitzondering.
Kijk de gemiddelde kandidatenlijst of fractie erop na en je komt mensen tegen uit een hele specifieke laag van de bevolking: mensen met een theoretische opleiding, met betere banen, met hogere inkomens, uit de betere wijken en de betere sociale klassen. Het zijn vertegenwoordigers waar een aanzienlijk deel van de bevolking zich niet in kan verplaatsen. Om te beginnen spreken ze niet dezelfde taal. Vraag het rustig eens na: heel Nederland snapt wat Wilders zegt, bij veel andere politici is dat maar de vraag.
Goede vertegenwoordiging betekent dat je je kunt voorstellen dat politici jouw belangen begrijpen en namens jou goede beslissingen kunnen nemen. Dat basale vertrouwen wordt behoorlijk op de proef gesteld als politici helemaal niet op jou lijken: bij een enorme oververtegenwoordiging van bestuurskundigen, consultants en ambtenaren bijvoorbeeld. Als beleid dan ook nog vooral goed lijkt te zijn voor anderen – of het nou gaat om hoge inkomens, migranten of ambtenaren – heb je een hele nare mix gekregen.
Dichtbij mensen
De les lijkt me vrij simpel: de kloof met de burger gaat slechts deels over wat politici doen, welke moties ze steunen en welke voorstellen een meerderheid halen. Het gaat ook over de vraag wat zij uitstralen, wie ze zijn, hoe ze eruitzien, hoe ze praten, tot welke sociale groep ze behoren, waar ze vandaan komen, welk gevoel ze oproepen, of ze de indruk geven te weten wat er leeft, of ze zelf ook weleens iets voelen en welke belangen ze lijken te vertegenwoordigen.
Het belang hiervan wordt duidelijk als het gaat om beslissingen waar je het niet mee eens bent: een afgestoten buslijn, een verdwenen ziekenhuis, open grenzen of de bouw van huizen met een veel te hoge ‘middenhuur’. Zijn zulke besluiten uit te leggen? Wel door mensen die dichtbij de bevolking staan, niet door een klasse theoretisch opgeleiden die naar beneden praat, een andere taal spreekt en de indruk geeft helemaal niet te weten wat er in jouw buurt speelt.
Als je wilt dat partijen burgers aanspreken, heb je een diverse groep mensen nodig. Het vreemde is: dit punt wordt eigenlijk allang breed erkend. Er wordt – precies om deze reden – door partijen naar vrouwen en mensen met een migratieachtergrond gezocht. Maar als het gaat over opleiding, beroep, inkomen of sociale klasse, steekt iedereen zijn kop in het zand en doet men alsof representativiteit er niet toe doet. Dan krijg je een instemmend knikje – ‘goed punt hoor’ – en gaan we snel over tot de orde van de dag.
Participatie
Er is een smoes om niets aan dit probleem te hoeven doen: de participatie-industrie. Er zijn tegenwoordig heel veel pogingen de burger weer bij de politiek te betrekken. Vroeger heette dit inspraak, daarna interactief beleid, toen G1000 en nu burgerberaad. Er zijn heel veel vormen, namen en aanpakken, maar ze komen allemaal op hetzelfde neer: mensen mogen meepraten en adviezen geven, zodat de politici beter snappen wat de burger wil en de burger minder boos is.
Deze avonden worden vooral bezocht door mensen die ook in politieke partijen zitten, maar dat is hier niet het punt. Er wordt een hand uitgestoken – behoorlijk expliciet – naar mensen die normaal niet meepraten, niet in partijen rondlopen en wiens belangen niet of nauwelijks worden gehoord. Dit accentueert het probleem: sommige burgers hoeven niet naar avondjes om een luisterend oor te vinden, anderen wel. Als je theoretisch opgeleid bent, heb je dit soort projecten niet nodig.
Al dit gepraat accentueert een verschil in macht. De beslissing of er rekening met je wordt gehouden en hoe, ligt wederom bij de mensen die sowieso al de lakens uitdeelden. De werking van de goedbedoelde gesprekjes van politici op straat is exact hetzelfde: de ongehoorde burger mag zijn mening geven, daarna bedenkt de politicus in kwestie wel of hij er wat mee wil doen. Zo blijft alles bij het oude, behalve dat de politicus kan zeggen dat hij echte burgers heeft ontmoet.
Weten wat er speelt
De vraag is: waarom moeten partijen moeite doen om met de burgers die ze vertegenwoordigen in contact te komen? Waarom is er steeds meer marktonderzoek nodig om te weten wat er speelt? Als je partijen hebt die geworteld zijn in de samenleving, weten de politici dat sowieso en zijn al dit soort fratsen overbodig. Van de week hoorde ik iemand over Jan Schaefer praten. Hij wist precies wat er speelde en hoefde echt niet te enquêteren. Inderdaad: vervlogen tijden.
Hoe zou een club als GroenLinks-PvdA meer voeling met de burger kunnen krijgen? Het antwoord is steeds hetzelfde: als je diversiteit serieus neemt, zorg je voor een diverse persoonlijke invulling, ook op het punt van opleiding, sociale klasse, inkomen en/of beroep. Als je dat doet, weten je politici beter wat er speelt, worden de perspectieven van meer verschillende groepen burgers in de besluitvorming meegenomen en zijn die besluiten vervolgens ook makkelijker uit te leggen.
Dit kost inderdaad tijd en moeite. Partijen hebben problemen om kandidaten te vinden en moeten in sommige gemeenten alle zeilen bijzetten om überhaupt een kandidatenlijst vol te krijgen. Mensen die nog niet politiek actief zijn komen niet vanzelf op partijen af en als ze dat wel doen komen ze uit dezelfde groepen als de politici die er al zitten. Vreemd dat een partij die geen vrouwen kan vinden het commentaar krijgt dat men beter moet zoeken, maar dat nul praktisch opgeleiden geen kritiek oplevert.
Een onwelkom gevolg
Toch is die extra moeite niet het grootste probleem. Het gaat ook niet over het feit dat politieke functies voor praktisch opgeleiden ervoor zorgen dat er minder baantjes overblijven voor de huidige politici. Het gaat veel meer om de fundamentele vraag in hoeverre een andere partijsamenstelling ook zal leiden tot een bijstelling van de koers. In Den Helder had het mogelijk tot meer goedkope huizen geleid en een zo sober mogelijk stadhuis. Slecht? Dat kun je vinden, maar democratisch is het wel.
Hoe een links partijprogramma er na zo’n verandering uitziet weten we niet, maar de kans is aanwezig dat het conservatiever, nationalistischer en migratie-kritischer zou zijn dan nu. Je zou kunnen denken dat als praktisch opgeleiden een andere koers willen en bij GroenLinks-PvdA op posities zitten dat ze deze intern kunnen realiseren, de fusiepartij de achterban beter gaat vertegenwoordigen. Helaas: de bestaande politici willen zo’n koerswijziging niet en zo zijn we weer terug bij de status quo.
Je kunt natuurlijk denken: waarom zou de koers van GroenLinks-PvdA migratie-kritischer worden als er meer praktisch opgeleiden in de eigen gelederen zitten? Dat is inderdaad mijn verwachting en die hoeft helemaal niet uit te komen: misschien gaat GroenLinks-PvdA wel iets heel anders uitdragen. Het zal allemaal van de interne discussies afhangen met mensen die nu helemaal niet meepraten. Wat de koers ook wordt: de vertegenwoordiging van de achterban wordt beter.
Waar wacht men eigenlijk nog op?
Beeld: nieuw stadhuis van Den Helder, vanuit verschillende gezichtspunten. Foto’s: Chris Aalberts.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!
Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.