Burgerparticipatie is niet representatief en dat is altijd een probleem
Wethouders, burgemeesters en raadsleden worden er vast gek van: burgerparticipatie. Je kunt het zo gek niet bedenken of bij gemeentelijke beslissingen willen burgers meepraten. Of het nou gaat om de aanleg van een rotonde, de komst van een daklozenopvang of een nieuwbouwproject: de bestuurlijke mode vereist dat burgers meepraten. Het is handig als ze het met plannen eens zijn, al is het maar omdat ze zich dan niet als hindermacht opstellen en de boel gaan tegenwerken.
Vroeger heette deze werkwijze inspraak, daarna interactief beleid en tegenwoordig burgerparticipatie. Een paar jaar geleden struikelde je over gemeenten die een G1000 gingen organiseren om prioriteiten van burgers te leren kennen, nu begint de ene na de andere gemeente met burgerberaden waarbij gelote burgers over een lokaal vraagstuk adviseren. Wat het allemaal oplevert is niet altijd duidelijk, dus we kunnen dit fenomeen eigenlijk het beste beschrijven als een soort geloof: het is sowieso iets goeds.
Eind vorig jaar verscheen een dun boekje over dit onderwerp: Struikelen over participatie: tien ‘kritieke momenten’ voor betere burgerparticipatie in lokale besluitvorming. Het is geschreven door Nanke Verloo, werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. De titel is veelzeggend: als burgerparticipatie een enorm succes zou zijn, zou er natuurlijk nooit over ‘kritieke momenten’ gesproken worden en zou er ook weinig te verbeteren zijn.
Er zou dan al helemaal geen markt voor boekjes over dit onderwerp zijn.
Een ander doel
Vooral het eerste ‘kritieke moment’ uit dit boekje is nuttig. Waarom zou je eigenlijk aan burgerparticipatie doen? In beschouwingen over dit onderwerp mist vaak de context, net als in dit epistel. Die context is: de afstand tussen burgers en lokaal bestuur is immens, ondanks de beperkte fysieke afstand. Veel raadsleden weten niet wat er leeft, zijn gekozen op de slippen van hun landelijke partij en missen voeling met de mensen die ze vertegenwoordigen. Dat levert al snel ongelukken op.
Als raadsleden niet weten wie ze vertegenwoordigen en wat hun kiezers belangrijk vinden, is burgerparticipatie een zegen: dan kun je immers alsnog aan burgers vragen wat ze eigenlijk vinden. Dit gaat samen met het idee dat burgers anders politieke besluiten sowieso niet accepteren: ze willen meepraten. Het doel van burgerparticipatie is dan ook vaak om besluitvorming democratischer te maken. Beetje vreemd, want als alle raadsleden een achterban zouden hebben, zou dit niet nodig zijn.
Verloo komt met een ander doel: burgerparticipatie gaat over het benutten van ideeën, kennis en ervaring van burgers om beleid beter te laten aansluiten bij hun leefwereld. Dat is niet hetzelfde als dat iedereen zijn zin krijgt. Burgerparticipatie zou je niet in moeten zetten als je alleen maar weerstand wilt wegnemen, omdat het in de mode is of omdat een wethouder wil weten wat burgers van een bepaald onderwerp vinden. Je moet echt van burgers willen leren.
Een dom geloof
Daar zit wat in, al is de uitwerking van dit idee halfslachtig. Verloo ziet op basis van jarenlange ervaring dat de uitkomst van burgerparticipatie achteraf vaak ter discussie wordt gesteld omdat de deelnemers niet representatief waren voor de bevolking. De participatie-elite – wit, oud en hoogopgeleid – deed mee en die heeft andere meningen dan de rest. Verloo vindt die twijfel onterecht: deelnemers worden achteraf alsnog monddood gemaakt, terwijl ze zo constructief hebben meegedacht.
Dat klopt niet. Volgens Verloo is het doel van burgerparticipatie niet om de besluitvorming democratischer te maken, maar om beleid te verbeteren. Probleem: ideeën van burgers zijn niet neutraal. Als beleid moet aansluiten bij hun leefwereld, kunnen zij daar wel wat over zeggen, maar hangt het af van welke burgers aan tafel zitten voor de vraag bij wiens leefwereld de uitkomsten aansluiten. Als de participatie-elite aan tafel zit, komt het beleid alleen hen uit.
In bestuurlijk Nederland stelt nooit eens iemand de vraag of burgerparticipatie überhaupt wel moet. Wat veel belangrijker is, is dat lokale politici gewoon weten wat er leeft en zo’n band met de bevolking hebben dat ze ook uit kunnen leggen dat hun kiezers hun zin soms niet krijgen. Als raadsleden voelsprieten in de samenleving hebben, heb je helemaal geen burgerparticipatie nodig, worden alle burgers bediend en niet alleen de participatie-elite die zich wéér voor een participatieproject heeft ingeschreven.
Als beleid steeds de doelen van dezelfde mensen dient, weet je dat je vroeg of laat ontevreden burgers overhoudt. En dat terwijl je zo ontzettend goed probeerde te luisteren.
Beeld: deel van de omslag van boek Struikelen over participatie.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!
Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.