Bureaucratie voor Europeanen (3) – Een reorganisatie van het Europees Parlement
Dit is het derde deel van een serie over de Europese partij Volt. Lees de hele serie hier.
Het is druk op Plein 1992 in Maastricht. Het is begin 2021 en Nederland is in lockdown vanwege het coronavirus. Veertien Volt-vrijwilligers staan deze zondag te flyeren voor de Tweede Kamerverkiezingen die een maand later worden gehouden. Volt doet voor het eerst mee aan nationale verkiezingen, zo legt een vrijwilliger me uit. Aan ambities geen gebrek: de vrijwilligers denken dat Volt drie zetels gaat halen en dat de partij een jaar later met succes mee gaat doen aan de gemeenteraadsverkiezingen. In Maastricht is men het verlies van 2019 allang weer vergeten.
Aan ambities geen gebrek. We zijn in de wijk Céramique, een buurt voor de rijke bovenlaag: een uitvalsbasis voor expats en andere hoogopgeleiden en dus een ideale plek voor de Volt-boodschap. Toch moet de partij breder zijn dan deze mensen, vertelt een vrijwilliger. Volt moet een brede doelgroep bereiken en mag beslist geen elite-clubje worden voor de betere steden en betere buurten.
Overal wortel schieten
Veel Volt-vrijwilligers komen nu nog uit Maastricht, maar de partij moet ook wortel gaan schieten in steden zoals Heerlen, Venlo en Roermond. Die hebben een minder hoogopgeleide bevolking, zijn minder welvarend en minder internationaal. Nu kijken mensen je buiten Maastricht nog glazig aan als je het over Volt hebt, maar dat moet anders, zegt een vrijwilliger. Volt moet breder aanslaan, niet door minder internationaal te worden, maar door het belang van Europese integratie breder bekend te maken.
De nummer negen van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer houdt een praatje. Maastricht is een hele Europese stad, vertelt hij. Dertig jaar geleden is hier het Verdrag van Maastricht gesloten, waarmee de EU werd opgericht en de lidstaten een deel van hun soevereiniteit afstonden. Deze samenwerking heeft grote voordelen, dus de EU moet meer taken gaan vervullen, bijvoorbeeld op het gebied van werk en pensioen.
Een voorbijganger zegt dat de Stemwijzer Volt op één zet, maar dat hij nog niet overtuigd is. Volt lijkt op D66. Sigrid Kaag gaat vast het kabinet in en heeft daar meer invloed dan een kleine nieuwkomer. De meerwaarde van Volt is onduidelijk: D66 is ook EU-gezind, wil meer Europese integratie en een democratischere EU. Wat is het verschil, behalve dat D66 groter en machtiger is?
Het antwoord is steeds hetzelfde: Volt is een Europese partij en D66 niet. Volt zit op allerlei plekken in Europa, ook aan de andere kant van de grens in Aken en Luik. Ook daar kunnen kiezers Volt stemmen. De flyeraars refereren aan het doel uit 2019 dat voor de Tweede Kamer ogenschijnlijk weinig relevantie heeft: Volt heeft de ambitie een eigen fractie in het Europees Parlement te krijgen. Daar moet de partijopbouw toe leiden. Dat Volt vaak dezelfde standpunten heeft als andere partijen maakt voor deze grotere missie niet uit. Volt heeft een groter, Europees doel en partijen als D66 hebben dat niet. Dit brengt ons bij de vraag wat dat doel precies inhoudt.
Desinteresse alom
Volt heeft een vergaand idee dat het nationale niveau overstijgt. Het Europees Parlement moet zich ontwikkelen tot een arena waar democratisch beslissingen worden genomen namens alle Europese burgers. De politiek moet Europees worden georganiseerd omdat internationale problemen vragen om samenwerking tussen landen.
De EU is simpelweg de beste manier om dit te organiseren. Dit moet democratisch gebeuren en daarom zijn er Europese partijen nodig met eigen fracties in het Europees Parlement, het middelpunt van de Europese democratie. Andere partijen zouden het voorbeeld van Volt moeten volgen en een pan-Europese structuur op moeten zetten.
Burgers kijken heel anders tegen het Europees Parlement aan. Het grote publiek vindt nationale verkiezingen belangrijker en daarom ook interessanter dan Europese. Politicologen noemen Europese verkiezingen ‘tweede orde’: er staat volgens burgers niet veel op het spel. Deze verkiezingen zijn ontzettend impopulair: alleen bij die in 1979 en 1984 kwam meer dan de helft van de Nederlandse stemgerechtigden opdagen. In 1999 ging op het dieptepunt maar dertig procent van de bevolking stemmen. Sindsdien is de interesse weer wat gestegen, maar een ruime meerderheid blijft nog steeds thuis. In 2019 was de opkomst 41,8%.
De meeste kandidaten voor het Europees Parlement zijn onbekend. Dit geldt zelfs voor Europarlementariërs die al lange tijd in Brussel actief zijn. In 2019 was toenmalig D66-lijsttrekker Sophie in ’t Veld na vijftien jaar in het Europees Parlement bij slechts 26% van de kiezers bekend. Ze is op dat moment de bekendste Nederlandse Europarlementariër. Haar CDA-collega Esther de Lange zit op dat moment twaalf jaar in Brussel en haalt een bekendheid van negen procent. GroenLinks-lijsttrekker Bas Eickhout komt na tien jaar niet verder dan zeven procent. Zonder aansprekende gezichten is het lastig om burgers voor het Europees Parlement te interesseren.
De onbekendheid van de Nederlandse Europarlementariërs komt niet uit de lucht vallen: media negeren dit parlement. Waar op het Binnenhof honderden verslaggevers rondlopen, zijn dat er in Europa maar een paar. Zij woekeren met hun tijd: er zijn meerdere Europese instellingen die verslagen moeten worden en vaak hebben deze correspondenten ook nog andere internationale instellingen én België in hun portefeuille. De drempel om als Europarlementariër in het nieuws te komen ligt daardoor veel hoger dan die van een Tweede Kamerlid.
Verslaggevers kiezen bovendien bij voorkeur voor het perspectief van lidstaten: de meeste media-aandacht gaat in Brussel naar regeringsleiders. Het dagelijkse werk in Brussel – het op detailniveau onderhandelen over wetgeving – krijgt veel minder aandacht. Dat is echter bij uitstek wat het Europees Parlement doet.
Een democratische EU
De keuze van Volt om de rol van het Europees Parlement zo te benadrukken is problematisch, maar ook logisch: dit is de enige Europese instelling die direct door burgers wordt gekozen. Volt vindt het Europees Parlement om die reden de belangrijkste EU-instelling: de volksvertegenwoordiging. De leden hebben als enigen een direct mandaat van kiezers, terwijl alle anderen in Brussel zijn benoemd of getrapt verkozen. Volt wil dat de direct gekozen volksvertegenwoordigers het laatste woord krijgen over Europese wetgeving. Als de EU een volwaardige democratie zou zijn, is het Europees Parlement het belangrijkste orgaan, net als in Nederland de Tweede Kamer.
De praktijk is anders. Om Europese wetgeving te kunnen aannemen of wijzigen, is een meerderheid in het Europees Parlement noodzakelijk, maar ook de meerderheid van de lidstaten. Meestal beslissen de lidstaten en het Europees Parlement gezamenlijk. Het parlement heeft daarmee net als de lidstaten vetorecht, maar kan zijn wil niet doordrukken zoals de Tweede Kamer dat kan. Er zijn daarnaast allerlei thema’s waarover de lidstaten zonder het Europees Parlement beslissen. In die gevallen geven de Europarlementariërs hooguit advies.
Een ander verschil met de Tweede Kamer is dat het Europees Parlement geen initiatiefrecht heeft. Tweede Kamerleden kunnen zelf wetsvoorstellen maken en in stemming brengen en zo de politieke agenda bepalen, ongeacht de samenstelling van het kabinet. Hoewel het relatief weinig voorkomt dat Kamerleden met eigen wetgeving komen, hebben zij dit recht wel. Het Europees Parlement niet: alleen de Europese Commissie – het dagelijks bestuur van de EU – mag voorstellen doen en daar mag het parlement vervolgens een mening over formuleren, samen met de lidstaten. Het Europees Parlement kan hooguit druk uitoefenen op de Europese Commissie om met een voorstel te komen, maar als de Eurocommissarissen daar geen zin in hebben, staan Europarlementariërs met lege handen.
Meerdere instellingen
De EU bestaat uit een groep instellingen met elk een eigen perspectief. Het Europees Parlement staat als direct gekozen orgaan voor de Europese burgers. De Europese Commissie is als dagelijks bestuur de hoeder van de Europese verdragen. De Raad is het orgaan van de lidstaten en staat voor de nationale belangen.
Het is bij Brusselse besluitvorming gemakkelijk te vervallen in details, maar in de kern is het politieke proces eenvoudig: deze instellingen moeten het met elkaar eens worden om wetgeving tot stand te brengen. Dit leidt tot andere politiek dan in Den Haag: geen heftige parlementaire debatten, maar onderhandelingen over wetgeving tussen en binnen instellingen. Deze vinden meestal achter gesloten deuren plaats. Niet vreemd dat media massaal afhaken: achter gesloten deuren zitten onbekende namen te praten over beleidsmatige details. Technocratie is niet mediageniek.
Volt wil een EU die ver van de huidige praktijk afstaat. De partij wil dat het Europees Parlement een volwaardig parlement wordt zoals de Nederlandse Tweede Kamer. De lidstaten moeten voortaan samenkomen in een Europese Eerste Kamer waar elk land een vertegenwoordiger heeft. Deze moet in het openbaar vergaderen, hetgeen momenteel bij vergaderingen tussen lidstaten niet het geval is. De Europese Commissie moet worden omgevormd tot een Europese regering waarvan de leden individueel kunnen worden ontslagen door het Europees Parlement, net zoals de Nederlandse Tweede Kamer ministers kan ontslaan. Ook dat is op dit moment onmogelijk.
Het Europees Parlement kan al deze veranderingen niet zelf doorvoeren. Dit is aan de lidstaten, want die bepalen de verdragen waarin staat hoe de EU werkt. Zo blijft – ook na een Europese overwinning van Volt – het Europees Parlement voorlopig zoals het is: een plek waar de meeste burgers hun schouders over ophalen.
Of deze institutionele discussie aanspreekt is ondertussen twijfelachtig. Deze gaat in tegen de intuïtie van veel burgers: voor hen is het idee dat hun eigen land met een veto Europese regels kan tegenhouden democratischer dan een systeem waar onbekende politici in achterkamertjes compromissen sluiten. Toch is dit de kant die Volt op wil, omdat problemen als klimaat en migratie dan beter kunnen worden opgelost. Dat hangt in werkelijkheid van verkiezingsuitslagen af: als Europa massaal rechts radicaal stemt, blijft er van die oplossingen niets over.
Europese fracties
Het Europees Parlement heeft een ongekende omvang met ruim zevenhonderd afgevaardigden. Elk land levert een vast aantal leden. Vanaf 2024 levert Nederland er 31. Eens in de vijf jaar zijn er Europese verkiezingen waaraan nationale partijen meedoen. Zo doen in Nederland vooral partijen mee die ook in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn, al is dat formeel niet noodzakelijk.
Zo komen vertegenwoordigers van honderden nationale partijen in Brussel en Straatsburg terecht. Die enorme hoeveelheid is onoverzichtelijk en dus bestaat de wens om nationale partijen te laten samenwerken. Dat gebeurt op basis van politieke ideologie in Europese fracties. Zo zijn er fracties van christendemocraten, sociaaldemocraten en liberalen. In de christendemocratische fractie zitten tientallen partijen die allemaal min of meer in het politieke midden opereren of centrumrechts zijn. In Nederland zijn dat CDA, ChristenUnie en 50Plus, in Duitsland CDU en CSU en in Vlaanderen CD&V.
Deze Europese fracties zijn wederom onbekend bij het grote publiek. Dat is logisch omdat burgers nationale partijen kiezen en geen Europese. Nederlanders kennen het CDA, niet de EVP, de Europese Volkspartij, die de naamgever is van de gezamenlijke christendemocratische fractie. Europese fracties hebben daarbij ook nog een onduidelijk inhoudelijk profiel.
De EVP illustreert dit. Niet alleen CDA, ChristenUnie en 50Plus zijn hier onderdeel van: na de Europese verkiezingen wil ook BBB zich aansluiten. Ook NSC komt daar naar verwachting bij. In Nederland zijn ChristenUnie en BBB heel verschillend, in Brussel één smaak. Bij de liberale Renew-fractie is het niet anders. Daar zitten Europarlementariërs van VVD en D66. Dit is vanuit Brussel gezien logisch, maar vanuit de Nederlandse kiezer bezien niet.
Deze Europese fracties zijn geen geïntegreerd geheel van Europarlementariërs die hetzelfde denken, maar pragmatische constructies waarin partijen samenwerken omdat ze het op hoofdlijnen ideologisch eens zijn. Nationale partijen hebben ieder hun eigen verkiezingsprogramma aan hun eigen kiezers voorgelegd en komen vervolgens in Brussel tot compromissen. Die hoeven niet in lijn te zijn met wat Europarlementariërs in eigen land hebben beloofd. Zij kunnen in hun stemgedrag van hun Europese fractie afwijken, maar niet te vaak. Dat kan sancties opleveren: ze krijgen dan geen invloedrijke functies meer. Daar zetten Europese fracties trouwe vazallen neer, geen mensen met afwijkende meningen.
Europarlementariërs zien dus veelal om pragmatische redenen af van een eigen koers. Zo ontstaan er verschillen tussen wat in Nederland tegen de achterban wordt gezegd en wat er in Brussel wordt gedaan. In Nederland moeten D66 en VVD verschillend lijken, in Brussel zijn ze dat niet of nauwelijks.
De Volt-oplossing
Het verhaal van Volt is eenvoudiger. Volt maakt als Europese partij één politiek programma en gaat daarmee de Europese verkiezingen in alle EU-landen in. Er is dus in Brussel geen verschil tussen de nationale partij en de Europese fractie: ze hebben allemaal dezelfde naam en dezelfde ideeën. Het Europese programma wordt bij de Europese verkiezingen ook echt aan burgers voorgelegd, terwijl nationale partijen als D66 en VVD met hun eigen verkiezingsprogramma’s komen, terwijl ze weten dat het gaat om de compromissen die ze na de verkiezingen in de Europese fractie sluiten. Die stap naar een gezamenlijke politieke lijn vindt buiten het blikveld van kiezers plaats.
Volt is transparanter: burgers krijgen simpelweg het echte programma voorgelegd. Er is tussen de nationale delegaties achteraf geen onderhandeling nodig omdat iedereen al bij de verkiezingen voor hetzelfde programma stond.
Dit is tegelijk een papieren werkelijkheid. In het Europees Parlement komen Europese fracties via onderhandelingen tot compromissen. Fracties stemmen vervolgens voor dat compromis, niet conform hun verkiezingsprogramma. Vervolgens wordt het compromis besproken met de lidstaten, die een andere mening kunnen hebben dan het parlement. Dit levert mogelijk weer een ander compromis op.
Volt is aan de voorkant transparant door burgers te vertellen wat de input van de partij in alle onderhandelingen zal zijn, maar bij concrete stemmingen zal Volt net als alle andere partijen van het programma afwijken. Anders komt er helemaal geen Europese wetgeving tot stand. Dat is geen optie voor een partij die de EU het belangrijkste bestuurlijke niveau vindt om de problemen van vandaag op te lossen.
Dit is het derde deel van een serie Bureaucratie voor Europeanen. Lees hier deel 4.
Beeld: Europees Parlement in Brussel en Straatsburg (2x), scherm bij het EVP-congres. Foto’s: Chris Aalberts.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!
Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.