Lessen uit de Tweede Wereldoorlog voor de journalistiek van nu
In academisch-cultureel centrum Spui 25 signeert Piet Hagen zijn nieuwe boek. Ik vraag hem hoe oud hij is. Tachtig, zegt Hagen. Als je op die leeftijd nog een dikke pil van ruim 700 pagina’s schrijft, moet het wel een heel urgent boek zijn. Het heet: Dubbel zondebok: Joodse journalisten in tijden van antisemitisme en vervolging 1920-1944. Ondanks het mooie weer zit Spui 25 bomvol voor de boekpresentatie. De boekverkoper lijkt aan het einde door zijn voorraad heen.
Hagen is geen naam die bij velen een belletje doet rinkelen, maar hij heeft toch een imposant oeuvre opgebouwd. Hij werkte bij Trouwen NRC, doceerde journalistiek in Utrecht en schreef boeken over journalisten in Nederland, Pieter Jelles Troelstra en de koloniale oorlogen in Indonesië, waarvan onlangs een Indonesische vertaling verscheen. Al die boeken hebben een belangrijke overeenkomst, vertelt een redacteur van de Arbeiderspers. Ze zijn allemaal ontzettend dik.
Het zijn ook allemaal enorm geëngageerde werken, zo horen we. Dat geldt zeker voor het boek wat deze middag wordt gepresenteerd. We leven in een tijd waarin complottheorieën actief worden verspreid, feiten worden ontkend, antisemitisme opleeft en fascisme in opkomst is. Een goed moment om te kijken hoe het de journalistiek verging in de jaren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen al deze fenomenen eveneens aan de orde van de dag waren.
Terughoudendheid
Natascha van Weezel mag Hagen interviewen. Hij vertelt dat hij voor een eerder boek tientallen journalisten portretteerde. Daar zaten – zo bleek achteraf – veel Joodse journalisten bij. Hij vroeg zich af waarom er zoveel goede Joodse journalisten zijn. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was ongeveer tien procent van de journalisten Joods. Deze oververtegenwoordiging van Joden was zowel een resultaat van uitsluiting in andere beroepen, als van hun opvoeding en ‘woordcultuur’, aldus Hagen.
In de jaren dertig mocht Hitler niet worden beledigd, weet Van Weezel, want hij gold als ‘een bevriend staatshoofd’. Hagen constateert dat journalisten terughoudend waren met kritiek op Hitler, al werd langzaam duidelijk wat hij van plan was. Er waren wel journalisten die geen blad voor de mond namen, maar dat leverde niet veel op: grote delen van de bevolking lazen geen krant en werden sowieso niet bereikt. Daarnaast had een deel van de bevolking een voorkeur voor Duitsgezinde pers.
Slechts een paar dagen na de inval van de Duitsers werden bij het ANP 23 Joodse journalisten ontslagen. De gebeurtenis illustreert hoe de pers destijds opereerde. Het ANP ging in op het bevel van de Duitsers en stuurde de 23 journalisten ‘een keurige ontslagbrief’. Niemand zei: onze collega’s blijven gewoon bij ons werken. Slechts een enkeling was solidair en nam zelf ontslag. Het was wel begrijpelijk om dat niet te doen, denkt Hagen: anders zat er voortaan een NSB’er op je stoel.
Gelijkschakeling van de pers
De gelijkschakeling van de pers zorgde ervoor dat elke pluriformiteit verdween. Er was na een tijdje officieel nog maar één politieke richting. Alle Joodse journalisten werden ontslagen: journalisten waren immers ‘volksopvoeders’ en dat kon een Jood onmogelijk zijn. De NSB spon er garen bij: overal kwamen NSB’ers te zitten. Zij kregen op den duur alle spilposities in handen.
Als we het percentage Joodse journalisten dat is omgekomen vergelijken met het totale percentage Joden dat omkwam, blijken relatief veel Joodse journalisten de oorlog te hebben overleefd. Het lukte Hitler niet om de pers van hen te ontdoen. Een deel dook onder en vervolgde hun werk bij de ondergrondse pers. Een ander deel vluchtte op tijd naar Engeland en werd daar als journalist actief. Na de oorlog kwamen tientallen Joodse journalisten terug op de redacties.
De boekpresentatie vervolgt met de vraag die zich al aan het begin opdrong: wat is de relevantie van dit boek voor vandaag? Hagen zegt dat hij zijn boek niet met een opgeheven vingertje heeft geschreven. Wel vraag je je af wat je zelf gedaan zou hebben in deze situatie. Toen Hagen in 1967 bij Trouw ging werken konden sommige collega’s het nog navertellen, nu niet meer. Waarom was er zo weinig verzet onder journalisten tegen het ontslag van hun collega’s? Hoe kon het dat de concentratiekampen wel in rapporten werden beschreven maar alleen de ondergrondse pers haalden?
Lessen voor nu
Hagen laat het antwoord op die vragen min of meer open, maar Folkert Jensma doet dat niet. De oud-hoofdredacteur van NRC en bestuurder van de NVJ neemt het eerste exemplaar in ontvangst. Dit boek laat je niet los, zegt hij. Joodse journalisten werden ontslagen, verraden, weggevoerd, gefusilleerd en vergast. De journalistiek was erbij en keek weg, zag het niet of wilde het niet zien. De rol van de bovengrondse pers is er niet eentje om trots op te zijn. Men bleef zoveel mogelijk op zijn post in de hoop op betere tijden.
Jensma werd bij het lezen gegrepen door de kwetsbare persvrijheid. Binnen een jaar was negentig procent van de Nederlandse journalisten lid van de door de Duitsers ingestelde journalistenvakbond. Hagen concludeert dat het verzet niet imposant was en dat kranten vooral wilden blijven bestaan. Dat noemt Jensma ‘een vriendelijk oordeel’. Hij vraagt zich af hoe dit vandaag zou gaan. Zouden journalisten weer wegkijken? Zouden ze zich nu wel verzetten tegen een vijandige machtsgreep?
We hoeven maar naar de Tweede Kamer te kijken om een antwoord te vinden op Jensma’s vragen. Thierry Baudet las op ongeveer hetzelfde moment een speech voor die vrijwel zeker uit de krochten van Poetin komt. Geen enkele talkshow overwoog een discussie over buitenlandse inmenging of ondermijning van de democratie.
Beeld: ingeslagen ruit bij het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Van de omslag van ‘Dubbel Zondebok’ van Piet Hagen.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!
Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.